Staatsinrichting

Het examen geschiedenis voor vmbo-gt/mavo bestaat uit verschillende onderdelen.

Het eerste onderdeel op je examen gaat over staatsinrichting. Hieronder nemen we alle belangrijke onderdelen van staatsinrichting nog eens door. Aan het eind van deze pagina vind je de begrippen, jaartallen en personen die je moet kennen bij dit onderdeel.

Oefen dit onderdeel door oude examens te maken. Probeer het antwoord eerst zelf te formuleren. Als je het antwoord niet weet, zoek je het op. Vervolgens kijk je je antwoord na met het correctievoorschrift (nakijkblad). 

cropped-20140207_110156-1.jpg

Belangrijkste kenmerken Nederlandse staatsinrichting

Constitutionele monarchie

Nederland is een constitutionele monarchie. Dat wil zeggen dat we een koninkrijk zijn met een grondwet. Iedereen moet zich aan de grondwet houden. Ook de koning moet zich aan de grondwet houden, vanaf 1848 werd de macht beperkt van de koning door de grondwetswijziging. 

  • Monarchie: land met een erfelijk staatshoofd. Denk in Nederland maar aan de Oranjes.
  • Republiek: staat zonder erfelijk staatshoofd. Denk maar aan de Verenigde Staten. 
  • Democratie: letterlijk wil het zeggen: het volk regeert. 
  • Dictatuur: het tegenovergestelde van een democratie. Bij een dictatuur heeft één persoon of één partij de macht.
  • Grondwet: constitutie. Hier staan de belangrijkste rechten en de regels van een land.

Parlement

Bij de grondwetswijziging van 1848 kreeg het parlement meer macht. Parlement bestaat uit:

  • Eerste Kamer; 
  • Tweede Kamer.
De Tweede Kamer wordt via rechtstreekse verkiezingen gekozen door de burgers. De Eerste Kamer wordt gekozen door de Provinciale Staten. 

Scheiding van de politieke macht

Nederland is een rechtsstaat: iedereen moet zich in Nederland aan de wet houden. Ook hebben we in Nederland een onafhankelijke rechtspraak. Rechters moeten zich baseren op de wet en zijn van niemand anders afhankelijk.

Om te voorkomen dat er misbruik gemaakt wordt van verschillende machten hebben we in Nederland een scheiding van de machten (Trias Politica).

  • Wetgevende macht: macht om wetten te maken 
  • Uitvoerende macht: macht om wetten uit te voeren. (Regering)
  • Rechterlijke macht: macht om mensen te straffen die zich niet aan de macht houden. (Rechters)

Je mag bijvoorbeeld geen rechter zijn en in de Tweede Kamer zitten.

Censuskiesrecht

  • Na de grondwetswijziging van 1848 mocht nog niet iedereen stemmen.
  • Alleen rijke mensen mochten stemmen.
  • Er was sprake van censuskiesrecht: dat wil zeggen dat het kiesrecht afhankelijk was van het bedrag dat betaald werd aan belastingen.

Caoutchouch-artikel

  • 1887
  • Het ‘rubberen artikel’ (caoutchouch = rubber in het Frans)
  • Het Caoutchouch-artikel was een grondwetsartikel uit 1887 dat bepaalde dat kiezers aan eisen van geschiktheid moesten voldoen. 
  • Voor het Caoutchouch-artikel was er nog censuskiesrecht. In 1887 werd geprobeerd om het kiesrecht op te rekken (vandaar de verwijzing naar rubber). 
  • Er werd nu niet meer gekeken naar hoeveel belasting iemand betaalt (censuskiesrecht), maar ook of iemand geschikt was om te stemmen.  Er was dus sprake van een gedeeltelijke uitbreiding van het kiesrecht. 

Luxemburgse Kwestie

  • 1866 – 1867
  • Conflict tussen Willem III en het parlement. De Luxemburgse Kwestie geeft goed aan wat de wijzingen zijn geweest bij de grondwetswijziging van 1848. 
  • Willem III probeerde tijdens deze kwestie de ingeperkte macht van de koning weer te vergroten. Dit mislukte. 
  • Zowel Frankrijk als Duitsland wilden dat Willem III Luxemburg aan hen afstond. 
  • Willem III wilde Luxemburg aan Frankrijk verkopen en overlegde dit niet met de Tweede Kamer. Maar de koning is na de grondwetswijziging van 1848 onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk. Duitsland was boos. 
  • Uiteindelijk ontsloeg Willem III zijn ministers en vormde Thorbecke een nieuw kabinet. 

Schoolstrijd

  • Deze strijd ging over de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. 
  • Het was eerst zo dat de overheid (die uit liberalen bestond) vond dat alleen openbare scholen geld kregen. Bijzondere scholen kregen niets. 
  • In 1878 kwam er een nieuwe schoolwet -> onderwijs werd beter, maar ook duurder. Protestanten en katholieken kregen geen geld van de overheid (dat waren ‘bijzondere scholen’.
  • Abraham Kuypers begon een grote actie tegen deze wet. Abraham Kuyper richtte in 1879 de ARP op – Anti-Revolutionaire Partij. Dit was de eerste politieke partij van Nederland. 
  • Katholieken onder leiding van Herman Schaepman richtten ook een partij op. RKSP – Rooms-Katholieke Staatspartij.  ARP en RKSP gaan samenwerken, ze stonden wat betreft de schoolstrijd aan dezelfde kant. (Confessionelen. Ze gingen beiden uit van een godsgeloof.)
  • Schoolstrijd eindigt met de Pacificatie van 1917

Van wetsvoorstel tot wet

De belangrijkste stappen van een wetsvoorstel tot wet:

  1. Minister of lid van Tweede Kamer maakt wetsvoorstel.
  2. Tweede Kamer stemt over het voorstel. De Tweede Kamer heeft wetgevende bevoegdheden. Dat wil zeggen dat ze een wet mogen wijzigen (recht van amendement) of wetsvoorstel indienen (recht van initiatief). Als er geen meerderheid is moet de minister of het lid van de Tweede Kamer het voorstel aanpassen. 
  3. Eerste Kamer stemt over het voorstel. Als er geen meerderheid is moet de minister of het lid van de Tweede Kamer het voorstel aanpassen. 
  4. De nieuwe wet wordt aangenomen. 

Controlerende en wetgevende bevoegdheden

De Eerste en de Tweede Kamer hebben verschillende controlerende en wetgevende bevoegdheden. 

  • Beide Kamers: recht van begroting en recht van enquête (onderzoek doen)
  • Tweede Kamer: recht van initiatief (indienen wetsvoorstel) en recht van amendement (wijzigen wetsvoorstel)

Parlementaire democratie 

Nederland is een parlementaire democratie. Dat is een politiek systeem waarin burgers via gekozen volksvertegenwoordigers invloed hebben op het bestuurd. 

Door de grondwetswijziging in 1848 van Thorbecke werd Nederland een parlementaire democratie. 

  • Parlement: Eerste en Tweede Kamer – samen de Staten-Generaal. 
  • Regering: koning en de ministers. 

Klassieke en sociale grondrechten

  • Klassieke grondrechten: vrijheidsrechten, dit zijn rechten die bescherming bieden tegen de overheid.
  • Voorbeelden van klassieke grondrechten zijn: vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en vergadering.
  • Sociale grondrechten: dit zijn rechten die bescherming bieden door de overheid.
  • Voorbeelden van sociale grondrechten: recht op bestaanszekerheid, recht op onderwijs, recht op gezondheidszorg en recht op werk.

Onschendbaarheid van de koning

In de grondwet staat: ‘de koning is onschendbaar, ministers zijn verantwoordelijk’. Wat betekent dat? 
  • Onschendbaarheid: de koning kan niet ter verantwoording worden geroepen door het parlement.
  • Ministeriële verantwoordelijkheid: ministers moeten zich verantwoorden in het parlement, ze hebben de steun nodig van de Eerste en Tweede Kamer.
  • In de praktijk heeft de koning dus minder macht. 

Politieke stromingen eind 19e eeuw / begin 20e eeuw

  • Liberalisme: vinden dat vrijheid belangrijk is en dat de overheid zich zo min mogelijk bemoeit met burgers. 
  • Socialisme: willen het verschil tussen arm en rijk minder groot maken. Komen op voor de zwakkeren in de samenleving. 
  • Confessionelen: vinden dat geloof belangrijk is en centraal moet staan. Katholieken en protestanten. 

Welke punten uit de grondwet gelden nu nog steeds?

De belangrijkste punten uit de grondwet van 1848 gelden nu  nog steeds:

  • De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.
  • De Tweede Kamer wordt rechtstreeks gekozen, de Eerste Kamer door de Provinciale Staten.
  • Het parlement heeft controlerende en wetgevende bevoegdheden.
  • De klassieke grondrechten staan in de grondwet.

Pacificatie van 1917

  • Einde van de schoolstrijd: financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.

Grondwet van 1917

  • Algemeen kiesrecht: actief en passief kiesrecht voor mannen / vrouwen alleen passief kiesrecht. 
  • Stelsel van evenredige vertegenwoordiging

Vergissing van Troelstra 

  • 1918
  • Mislukte revolutiepoging van Troelstra

Kiesrecht vrouwen 1919

  • Algemeen actief kiesrecht voor vrouwen in 1919

Eerste Feministische Golf

  • Rond 1890 ontstond het feminisme. 
  • Een beweging die streeft naar vrouwenemancipatie, gelijkheid voor vrouwen 
  • Het feminisme rond 1900 noemen we de Eerste Feministische Golf.  

Referendum

  • Volksstemming.
  • Iedereen die mag stemmen kiest ‘ja’ of ‘nee’ op een bepaalde kwestie.

Personen staatsinrichting

Begrippen staatsinrichting

Belangrijke jaartallen staatsinrichting